Recensie door Melle de Vries (bestuurder GSR)
Het woord ‘kansengelijkheid’ is erg in de mode. En laten we eerlijk zijn: Wie is er nu tegen gelijke kansen? Maar waar hebben we het dan over? Er bestaat volgens de auteur Louise Elffers niet één sluitende definitie, of één perfecte benadering van het vraagstuk van kansengelijkheid die toegepast kan worden op alle situaties en in alle contexten.
In haar boek schetst ze verschillende benaderingen: gelijke kansen op geschiktheid, gelijke kansen bij gelijke geschiktheid en gelijke kansen bij ongelijke geschiktheid. Aan de hand va zeven voorwaarden beoordeelt ze hoe goed het Nederlandse onderwijs hierop scoort. Er is verbetering nodig en daarvoor werkt Elffers tien punten uit:
- Koester de kwaliteiten van het publieke onderwijsbestel
- Investeer meer in leerlingen die de school het hardst nodig hebben
- Doorbreek het glazen plafond van de lage verwachtingen
- Laat kapitaal de leerkansen op school niet bepalen
- Vermijd de rol van vakkenvuller voor een ongelijke samenleving
- Zet schoolloopbanen niet op slot
- Maak van het beroepsonderwijs een positieve keuze
- Stuur geen leerlingen ongekwalificeerd van school
- Weeg kansengelijkheid mee in alle onderwijsbeleid
- Wees het systeem
Het is belangrijk om altijd eerlijk in de spiegel te kijken. Het is nodig “dat we allemaal bereid zijn om kritisch te kijken naar onze eigen aannames en gedrag, ook wanneer die voortkomen uit de beste bedoelingen.”
Aanvankelijk was ik wat sceptisch en ik ben ook niet zo enthousiast over benaderingen als ‘onderwijs als de grote gelijkmaker’, maar het is oprecht de verdienste van Elffers dat ze orde in de conceptuele chaos heeft geschapen om “scherper zicht te krijgen op de mechanismen die de kansengelijkheid in het Nederlandse onderwijs bevorderen of juist ondermijnen.”
Kansengelijkheid in het Nederlandse onderwijs is mogelijk
Door Bert Peene
Onderwijs mag dan gezien worden als de grote gelijkmaker, het fungeert in onze samenleving evenzeer – en steeds meer – als de grote óngelijkmaker. Die woorden, opgetekend ergens halverwege de inleiding op haar boek, geven in essentie weer wat Louise Elffers haar lezers wil duidelijk maken. Ze gaat zelfs nog een stap verder: misschien wordt het ook wel nooit beter. Dat weerhoudt haar er echter niet van in het slothoofdstuk toch wat voorzetten te geven voor hoe de kansengelijkheid in het onderwijs verbeterd kan worden. Want dat is haar persoonlijke en professionele missie.
Een echt vervolg op ‘De Bijlesgeneratie – Opkomst van de Onderwijscompetitie’ (2018) is Elffers nieuwste boek niet – je kunt het prima lezen zonder eerst van ‘De Bijlesgeneratie’ kennis te hebben genomen – maar de relatie tussen de thematiek van beide boeken is evident. In ‘De Bijlesgeneratie’ beschrijft zij hoe het Nederlandse onderwijsstelsel de opwaartse druk zelf in de hand werkt. Het selecteert leerlingen al op zeer jonge leeftijd voor aparte onderwijsroutes, die sterk uiteenlopende perspectieven bieden op vervolgonderwijs en werk. Die vroege selectie spoort leerlingen en ouders aan al vroeg alle zeilen bij te zetten zodat ze tijdig kunnen voorsorteren op het hoger onderwijs. Ouders die zelf een hbo- of universitaire opleiding hebben genoten, slagen daar vaker in dan ouders voor wie dat niet geldt, ook wanneer hun kinderen op hetzelfde niveau presteren. Die onzuiverheid creëert kansenongelijkheid in het onderwijs en daarmee in de samenleving.
In haar nieuwste boek maakt zij duidelijk dat het wel anders kan. Eerst beschrijft zij (opnieuw) de paradox van onderwijs als bestrijder én producent van ongelijkheid in onze samenleving. Vervolgens verkent zij de verschillende interpretaties van het streven naar kansengelijkheid – wat bedoelen we als we het over ‘kansenongelijkheid’ hebben? – en te slotte onderzoekt zij hoe de kansengelijkheid in het Nederlandse onderwijs daadwerkelijk is. De uitkomst van dat onderzoek is niet erg hoopgevend, maar dat zal niemand verbazen. Elffers eindigt haar boek echter in majeur. Onder de titel ‘Kansengelijkheid als keuze. Waarom kansengelijkheid gemakkelijker is gedaan dan gedacht’ geeft zij de beleidsbepalers in Den Haag tien verbeterpunten of adviezen mee om het tij van kansenongelijkheid te keren.
Wat kunnen we van Elffers betoog leren? Om te beginnen dat het voortgezet onderwijs flexibeler zou moeten worden ingericht: met meer mogelijkheden om tussentijds op en af te stromen, meer verbinding tussen praktijkgericht en theoretisch onderwijs ook. Dat praktijkgericht onderwijs is volgens haar hoe dan ook wel toe aan een serieuze opwaardering. Niet voor niets luidt een van de verbeterpunten ‘Maak van beroepsonderwijs een positieve keuze’. Via de mbo-route heb je een prima diploma op zak, dat betere kansen op de arbeidsmarkt biedt dan een havodiploma. Elffers pleit ook voor brede scholengemeenschappen waar het mogelijk is om verschillende routes te volgen. Bijkomend voordeel hiervan is dat het advies dat de basisschool heeft meegegeven, veel minder belangrijk wordt. Zo’n advies is op zich prima, schrijft zij, maar ‘in de praktijk is het [nu] een dwingende voorspelling.’
Elffers’ boek is zeker geen blauwdruk voor een nieuw onderwijsstelsel; meer een aanzet om met alle betrokken partijen nog eens goed na te denken over een thema dat (ook) politiek gezien actueel en relevant is. Daarbij moet het onder meer gaan over de vraag of alle dat verantwoorden echt nodig is om de kwaliteit van het onderwijs te borgen; of praktijkgericht leren voor grote groepen leerlingen niet veel motiverende is dan theoretisch leren ook.
Waar zij (te) weinig bij stilstaat, zijn de imagoproblemen waarmee bepaalde opleidingen en organisatievormen te maken hebben. Voor veel ouders is de havo bijvoorbeeld toch wel het minste wat je voor je kind kunt kiezen – alles liever dan ‘de vergaarbak van het vmbo’ – terwijl je in het Gooi zelfs daar niet mee aan kunt komen. Ouders delen daar mee dat het advies ‘vwo’ moet zijn. Met minder nemen zij geen genoegen. Ook brede scholengemeenschappen scoren qua populariteit lager dan categorale (vwo-)scholen. Een brede scholengemeenschap wordt al gauw gezien als uitstel van selectie: alle kinderen tot vijftien jaar bij elkaar en allemaal hetzelfde onderwijs. Die beelden de goede kant op veranderen is minstens zo’n grote uitdaging als de aanpassingen van ons onderwijsstelsel die zij adviseert.
Bert Peene is freelance docent en werkt als journalist voor Managementboek Magazine en het VO Magazine.